Toespraak door Syp Wynia (Columnist Elsevier),
gebaseerd op zijn artikel van week 53, 2003.


Spijt van de sixties
De consequenties van een naïef mensbeeld

Er is geen land dat zo’n klap van de molen van de jaren zestig heeft gekregen als Nederland. Er is geen land ook waar de veronderstelde verworvenheden die aan die jaren zestig worden toegeschreven, zo lang en zo onaantastbaar naijlen. Toch is er geen bevredigende verklaring voor het gegeven dat juist Nederland zo veranderde. Met uitzondering dan van de waarneming van de Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy dat de Nederlandse elite,mede uit angst om voor ouderwets te worden versleten, wel heel snel vrij baan gaf aan provo, Nieuw Links en het studentenprotest.

Toch laten de Nederlandse rariteiten, opgelopen in de jaren zestig, zich wel enigszins herleiden.
Ten eerste hadden vrouwen in Nederland in die dagen nauwelijks betaald werk; getrouwde vrouwen hadden dat al helemaal zelden. Dat plaatste de helft van de volwassen bevolking in een afhankelijke positie. In andere landen was het thuishouden van de getrouwde vrouw in onbruik geraakt, zowel door mannenverslindende oorlogen - Nederland was buiten de Eerste Wereldoorloog gebleven - als door de arbeidsverslindende industriële revoltuie, die in Nederland pas na de Tweede Wereldoorlog op gang kwam.

Ten tweede was er nergens zo’n klein land met zo’n lange koloniale geschiedenis zo abrupt en zo pijnlijk van zijn grootste kolonie afgeraakt als Nederland van Nederlands-Indië.

Ten derde was het land lang arm geweest en door loonmatiging kort gehouden, totdat het rond 1960 opeens meer gelden meer vrije tijd kreeg.

Ten vierde had Nederland een eigen bodemschat ontdekt, het aardgas van Slochteren, dat de Staat van een nieuwe inkomstenbron voorzag en ertoe bijdroeg dat er veel minder sober met overheidsgeld werd omgesprongen dan tot dan toe het geval was geweest. Nederland snelde naar een koppositie met, zelfs naar West-Europese begrippen riante wetten (bijstand, WAO in geval van arbeidsongeschiktheid).

Ten vijfde, het cliché kan niet worden omzeild, Nederland was een supercalvinistisch land, en die achtergrond draagt bij aan een sterk schuldbesef en een gevoel van uitverkoren zijn - elementen die op diverse manieren doorwerkten in de jaren zestig en daarna

Ten zesde leed uitgerekend Nederland met al zijn vage, calvinistische notie van goddelijke uiterkorenheid ernstig onder de wetenschap dat geen enkel door de Duitsers bezet land in West-Europa zo veel joden aan de vernietiging had uitgeleverd als juist Nederland. In de eerste helft van de jaren zestig zorgde de jarenlang veelbekeken tv-serie De Bezetting van dr. L. de Jong voor een aangezet idee over goed en fout, over racisme en discriminatie, zowel met terugwerkende kracht als in het toenmalige heden.

Revolutie

De Nederlandse jaren zestig vormden in sociologisch opzicht in zekere zin een revolutie, een schok met naschokken die tot op de dag van vandaag voortduren. Zo was ook de schok van de vrouwenemancipatie hier heftiger dan elders. Daar was natuurlijk de anti-conceptiepil, die een breed publiek seksuele vrijheid verschafte en echtparen in staat stelde om op een handige manier het ouderschap te reguleren. Die ontwikkeling kwam boven op de krapte op de arbeidsmarkt, die de vanzelfsprekendheid van het niet-werken van vrouwen ondergroef. De vrouw kwam in een andere positie.

Gezag was in Nederland in eerdere eeuwen al minder rigide dan elders. Die traditie werd in de jaren zestig in een golf van wat repressieve tolerantie werd genoemd nieuw leven ingeblazen, en zo werd het gezag binnen enkele jaren van zijn aanzien beroofd. Ouders en onderwijzers werden al snel met de voornaam aangesproken. Tegelijk met het ouderlijk gezag verslapte ook de geüniformde controle door het gezag in eeen eruptie van blind vertrouwen in de menselijke neiging tot het goede. De misdaad liep snel op en het aantal gestraften nam af, een miraculeuze tendens die het land nog lang niet te boven is.

Zoals de Duitse bezetting in de jaren vijftig naar de achtergrond was gedrongen, zo gebeurde dat in zekere zin ook met Nederlands eigen koloniale oorlog, de ‘Politionele Acties’ van eind jaren veertig in Indonesië. Het was uitgelopen op een smadelijke aftocht, die in de jaren vijftig maar het liefst werd weggestopt.

Maar de oorlogen, zowel de Twee als de Indonesische, keerden terug in de jaren zestig. Het postkoloniale enthousiasme waarmee Nederland zich vanaf die tijd op de ontwikkelingshulp en op hongerinzamelingen stortte, kan behalve uit het protestantisme ook worden verklaard uit meer algemene neigingen tot schuldigheid. De onaantastbare ontwikkelingshulp, de taboeïsering van asiel en immigratie en de slavernij monumenten kunnen niet worden verklaard zonder te kijken naar de zelfopgelegde Nederlandse poging om in het reine te komen met het eigen verleden.

Naïeviteit

Precies op het moment dat de Nederlander zelf makkelijk kon terugvallen op bijstand of WAO, hadden industriële bedrijven goedkope arbeid van elders nodig. Ze kregen die ook, van het rechtse jarenzestigkabinet-De Jong (KVP). Een links kabinet (van PvdA’er Den Uyl) maakte in 1975, vanuit postkoloniaal schuldgevoel, Suriname onafhankelijk en lokte een massale immigratie uit; latere kabinetten waren royaal met asielmigratie en huwelijksmigratie.

Al deze besluitvorming, als daar al sprake van was, was steeds beladen met goed en fout, met de angst om te discrimineren, om niet-Nederlanders minder rechten te geven dan Nederlanders. Ook deze nog steeds voortwoekerende aberraties zij niet te verklaren zonder er de schok van de sixties erbij te betrekken, die mengeling van moderniteit en traditie, van schuld en boete, van naïef goed willen doen.

Die naïeviteit, het merkwaardige idee dat de mens geneigd is tot het goede, werd ook zichtbaar bij de ijver om een royale verzorgingsstaat tot stand te brengen. De ontwerpers van de Bijstandswet en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de katholieke politici Marga Klompé en Gerard Veldkamp, weigerden bij zichzelf de gedachte toe te laten dat er weleens massaal misbruik zou kunnen worden gemaakt van de wetten. Dat mensbeeld - van de Nederlander die de hem aangereikte publieke voorzieningen (onderwijs, sociale zekerheid, gezondheidszorg, openbaar vervoer) niet zal misbruken, en van de niet-Europeaan die naar het klassieke beeld van de nobele wilde een beter mens is dan wij - is misschien wel het meest typerend voor de naijlende fouten van de sixties.

Het resultaat: Nederland is het liberaalste drugsland van de westerse wereld, met veel misdaad en een lage bestraffingskans. Het is een land waar het gezag goeddeels is afgeschaft, maar waar de sterkste vaak regeert. Een land ook waar kinderen thuis noch op school gezag tegenkomen en waar de jeugd de slechts opgevoede van Europa is. Het is het volste land, maar tevens het land met de hoogste immigratie van Europa. Het geeft de meeste ontwikkelingshulp en er rust een taboe op om die ter discussie te stellen. Het heeft de royaalste verzorgingsstaat van Europa en - gegeven de relatief jonge bevolking - de hoogste inkomensafhankelijkheid.

Al deze fenomenen en de hardnekkigheid waarmee ze voortleven, kunnen niet anders worden verklaard dan uit die rare naoorlogse verwarring van de sixties